• join
vervoeging van
joinen

join

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van joinen
    • Ik join. 
  2. gebiedende wijs van joinen
    • Join! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van joinen
    • Join je? 


vervoeging
onbepaalde wijs to  join 
he/she/it  joins 
verleden tijd  joined 
voltooid
deelwoord
 joined 
onvoltooid
deelwoord
 joining 
gebiedende wijs  join 

join

  1. onovergankelijk bijeenkomen, samenkomen
  2. overgankelijk bijvoegen
  3. overgankelijk samenvoegen
  4. overgankelijk zich voegen bij
enkelvoud meervoud
join joins

join

  1. (techniek) verbinding [1]