• gjø·re
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord gøra
Naar frequentie 78
vervoeging
onbepaalde wijs gjøre
tegenwoordige tijd gjører
verleden tijd gjorde
voltooid
deelwoord
gjort
onvoltooid
deelwoord
gjørende
lijdende vorm gjøres
gebiedende wijs gjør
vervoegingsklasse Klasse 3 zwak
opmerking

gjøre

  1. overgankelijk doen, maken
    «Han har gjort to filmer.»
    Hij heeft twee films gemaakt.
  • Øvelse gjør mester.
Oefening baart kunst.
  • Det er lettere sagt enn gjort.
Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan.


  • gjø·re
vervoeging
onbepaalde wijs gjøre
gjøra
tegenwoordige tijd gjør
verleden tijd gjorde
voltooid
deelwoord
gjort
onvoltooid
deelwoord
gjørande
lijdende vorm gjørast
gebiedende wijs gjør
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

gjøre

  1. overgankelijk (bijvorm) doen, maken
  • Øving gjør meister.
Oefening baart kunst.