gjøre
- gjø·re
- Afkomstig van het Oudnoorse woord gøra
Naar frequentie | 78 |
---|
gjøre
- overgankelijk doen, maken
- «Han har gjort to filmer.»
- Hij heeft twee films gemaakt.
- «Han har gjort to filmer.»
- Øvelse gjør mester.
Oefening baart kunst.
- Det er lettere sagt enn gjort.
Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan.
- gjø·re
gjøre
- overgankelijk (bijvorm) doen, maken
... gjøre ...
- Øving gjør meister.
Oefening baart kunst.