• ver·rich·ten
  • In de betekenis van ‘uitvoeren’ voor het eerst aangetroffen in 1329 [1]
  • afgeleid van richten met het voorvoegsel ver- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verrichten
verrichtte
verricht
zwak -t volledig

verrichten

  1. overgankelijk een prestatie leveren
    • Zij keerden na werk in het buurland verricht te hebben naar hun woonplaats terug. 
     Het vertrek van een reeks hooggeplaatste functionarissen werd op 5 juli ingeluid door minister van Financiën Rishi Sunak en gezondheidsminister Sajid Javid. Het tweetal uitte bij hun vertrek felle kritiek op Johnson. Ze schreven in een verklaring dat de overheid geen "goed, competent en serieus werk" verricht.[3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]