• op·doen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opdoen
deed op
opgedaan
onregelmatig volledig

opdoen

  1. overgankelijk op de huid aanbrengen
    • Ze moest haar make-up nog opdoen voordat ze naar buiten ging. 
  2. overgankelijk verkrijgen
  • ervaring opdoen
  • indrukken opdoen
door ervaring iets leren
•  Maar al snel ontdekte ik dat ik me juist niet eenzaam voelde, dat ik me helemaal niet verveelde en genoeg nieuwe indrukken opdeed om over na te denken. [1] 
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be