toen
- toen
toen
- op het tijdstip dat
- Hij ging naar huis toen het vijf uur was.
- ▸ Omdat het toen nog steeds te krap was, moest één jongen zittend in de hoek gaan slapen.[3]
1. op het tijdstip dat
toen
- op of na dat tijdstip
- Hij is toen naar huis gegaan.
- in een vervlogen tijd
- Toen was dat nog heel gewoon.
- [1] daarop, vervolgens
- [2] destijds
2. in een vervlogen tijd
- Het woord toen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "toen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ toen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
toen
toen
toen
toen