• daar·op
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     op  
 persoonlijk     erop  
aanwijz.   nabij     hierop  
  veraf     daarop  
  vragend/betrekk.     waarop  

(scheidbaar)
daarop

  1. op dat, op die
    • Daarop zet je een vaas met bloemen. 
    • Zie je de lijst? Daarop kun je je naam schrijven. 

daarop

  1. op een tijdstip vlak na het genoemde
    • Na een paar replieken werd het debat gesloten. Daarop kwam 't hoofdpunt ter sprake. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be