uitdoen
- uit·doen
- samenstelling van uit bw en doen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitdoen |
deed uit |
uitgedaan |
onregelmatig | volledig |
uitdoen
- overgankelijk uitschakelen
- Hij deed het licht uit.
- overgankelijk kleding afleggen
- De stripper deed tergend langzaam haar bloesje uit.
- een kaars uitdoen
- kleren uitdoen
1. uitschakelen
- Het woord uitdoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitdoen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be