Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·doe
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van de stam van doen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord gedoe -
verkleinwoord gedoetje gedoetjes

Zelfstandig naamwoord

het gedoeo

  1. een geheel van omslachtigheden
    • Dat gedoe hangt me al tijden de keel uit. 
     De ouders hadden de kinderen van 10 en 12 na een hoop gedoe voor een halfjaar van school kunnen uitschrijven om gezamenlijk de PCT te lopen.[1]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be