Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dik·doe·ner
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van dik en doen met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dikdoener dikdoeners
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dikdoenerm

  1. iemand die doet alsof hij heel belangrijk is
    • Wat ze ook van dikdoeners en praatjesmakers denkt, ze neemt haar tijd, kiest haar moment en probeert tot zaken te komen.[2] 
    • Laten we die dikdoeners platmaken![3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. dikdoener op website: Etymologiebank.nl
  2. NRC Juurd Eijsvoogel 13 maart 2017
  3. Maarten Toonder; Het platmaken
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be