Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • praat·jes·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord praatjesmaker praatjesmakers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

praatjesmaker m

  1. vlotte prater
  2. iemand die zo maar wat vertelt om te imponeren of te misleiden
    • Een paar maanden geleden heb ik in het openbaar gezegd dat ik Donald Trump nooit zou kunnen steunen. Mijn redenen waren eenvoudig en persoonlijk. Ik vond hem een weerzinwekkende narcist, maar vooral ook een eersteklas praatjesmaker, allesbehalve een leider. Weinig meer dan een spiegel die mee verandert met de mensen die hij spreekt. Ik verwacht nooit het met elke willekeurige president eens te zijn, maar de president moet in elk geval blijk geven van eigenschappen die ik mijn kinderen heb voorgehouden: vriendelijkheid, eerlijkheid, waardigheid, mededogen en respect. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Richard Hanna 3 augustus 2016
  3.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be