praatje
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- praat·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | praatje | praatjes |
praatje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord praat
- dim. tant. min of meer informele voordracht
- Zijn praatje werd bijzonder goed ontvangen.
- dim. tant. gezellige conversatie
- Hij maakte een praatje met zijn buurman en vroeg hem of hij de wedstrijd ook gezien had.
- ▸ Maar dit gevoel duurde niet lang want na een kort praatje schreef hij opeens een officiële boete uit voor de hele groep omdat het blijkbaar verboden was om boven op Mount Whitney te overnachten.[2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
- bakerpraatje, beuzelpraatje, buurpraatje, kletspraatje, lasterpraatje, pispraatje, roddelpraatje, verkooppraatje, weerpraatje
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Praatjes vullen geen gaatjes.
met praten alleen komt men er niet, er moet ook wat gedaan worden
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord praatje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "praatje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ praatje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be