praatje

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • praat·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord praatje praatjes

praatje o

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord praat
  2. dim. tant. min of meer informele voordracht
    • Zijn praatje werd bijzonder goed ontvangen. 
  3. dim. tant. gezellige conversatie
    • Hij maakte een praatje met zijn buurman en vroeg hem of hij de wedstrijd ook gezien had. 
     Maar dit gevoel duurde niet lang want na een kort praatje schreef hij opeens een officiële boete uit voor de hele groep omdat het blijkbaar verboden was om boven op Mount Whitney te overnachten.[2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Praatjes vullen geen gaatjes.
met praten alleen komt men er niet, er moet ook wat gedaan worden
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. praatje op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  3.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be