• ge·rucht
  • ww vervoeging van ruchten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt
enkelvoud meervoud
naamwoord gerucht geruchten
verkleinwoord geruchtje geruchtjes

het geruchto

  1. lawaai; een klein geluid
    • Het was in het tuintje stampvol zacht gerucht van allerlei groeisel bewegend in een zwakke nachtwind. [4]
  2. een mededeling of nieuwtje dat de ronde doet maar nog niet bevestigd is, zodat je niet zeker bent of het waar is
    • "Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan heeft de kraan open laten staan" is een lied over een gerucht. 
     Welke geruchten over de oorlog in Oekraïne gaan er rond?[5]
vervoeging van: ruchten…
verbogen vorm: geruchte

gerucht

  1. voltooid deelwoord van ruchten
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]