Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·rucht
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘geluid’ voor het eerst aangetroffen in 1200 [1]
  • met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord gerucht geruchten
verkleinwoord geruchtje geruchtjes

Zelfstandig naamwoord

het geruchto

  1. lawaai; een klein geluid
    • Het was in het tuintje stampvol zacht gerucht van allerlei groeisel bewegend in een zwakke nachtwind. [2]
  2. een mededeling of nieuwtje dat de ronde doet maar nog niet bevestigd is, zodat je niet zeker bent of het waar is
    • "Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan heeft de kraan open laten staan" is een lied over een gerucht. 
     Welke geruchten over de oorlog in Oekraïne gaan er rond?[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "gerucht" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. blz 313, Verzameld werk deel 7
    door Ferdinand Bordewijk
    Uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar, 1985 ISBN 90-236-6693-3
  3.   Weblink bron “Nepvideo's van 'overgave' Poetin en Zelensky zijn weinig overtuigend” (28 juni 2022), NU.nl
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be