• ge·rucht·loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geruchtloos geruchtlozer geruchtloost
verbogen geruchtloze geruchtlozere geruchtlooste
partitief geruchtloos geruchtlozers -

geruchtloos

  1. zonder gerucht te maken
    • De bekende artiest heeft geruchtloos een huwelijk gesloten met de bekende zangeres.