ruchten
- ruch·ten
- [A] ww: afgeleid van rucht zn met het achtervoegsel -en [1]
- [B] in het Hollands afgeleid van ruigte zn met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ruchten |
ruchtte |
gerucht |
zwak -t | volledig | [A] |
[A] ruchten
- inergatief (verouderd) hard geluid voortbrengen
- overgankelijk (verouderd) bekend laten worden (ook heimelijk)
- [1] roepen, schreeuwen, herrie schoppen
- [2] bekendmaken, laten uitlekken
de [A] rucht mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord rucht
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ruchten |
ruchtte |
gerucht |
zwak -t | volledig | [B] |
[B] ruchten
- inergatief onkruid verwijderen
- Het woord 'ruchten' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.