ruigte in Friesland
  • ruig·te
enkelvoud meervoud
naamwoord ruigte ruigtes
ruigten
verkleinwoord

de ruigtev

  1. een wild stuk natuur dat men weinig onderhoudt
     Het bijzondere van het geval in Noordijk is volgens Stronk hooguit dat het dier opdook in een tuin. "Want normaal gesproken blijven ze in de ruigte zitten, in braamstruiken en houtwallen. Als het maar zonnig en beschutte plekken zijn."[3]
     De brandweer rukte 62 maal uit voor een woningbrand en negen maal voor brand in een bedrijf. Ook werden 24 schoorsteenbranden gemeld. Brand in afval en ruigte (en daaronder vallen ook coniferen) kwam 139 maal voor.[4]
     Het zal die hang naar ruigte en een woest leven zijn, dat mannen hun gezicht nu wel massaal laten begroeien. Ook al ben je iets sufs op een kantoor, een baard geeft iets ruigs en onverschrokkens, een vleugje stoer.[5]
70 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[6]
  1. ruigte op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “'Gluiperd zo groot als een muis'” (12-08-2008,), Tubantia
  4.   Weblink bron “Brandweer rukt driemaal daags uit” (02-03-2011), Tubantia
  5.   Weblink bron “Mannen met baarden” (21-06-2014), Tubantia
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be