ruig
- ruig
- In de betekenis van ‘ruw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1292 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ruig | ruiger | ruigst |
verbogen | ruige | ruigere | ruigste |
partitief | ruigs | ruigers | - |
ruig
- bestaande uit onregelmatige, stijve en dichte beharing
- Hij liet zijn handen glijden door de ruige vacht van zijn geliefde hond.
- ▸ Soms ook gehuld in een schapevacht, een ruige muts op het hoofd en een ketting in de hand. Of verkleed als duivels... 'Zijn hier ook stoute kinderen? ??[2]
- geneigd tot onbesuisd en grof gedrag
- De waard zette die dronken ruige klanten zonder pardon buiten de kroeg.
- Het woord ruig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ruig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "ruig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 14
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be