sound
- sound
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kenmerkend geluid’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1]
- van het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sound | sounds |
verkleinwoord | soundje | soundjes |
de sound m
- Het woord sound staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sound" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sound" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sound op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- zn [A] Ontwikkeld uit Middelengels sownde, een hypercorrecte vorm (met toegevoegde -d-) van sowne, ontleend aan Anglo-Normandisch sun, soun (uit Oudfrans son, d.i. modern Frans son).
- zn [B] erfwoord Ontwikkeld uit Middelengels sound, sund, uit Oudengels English sund “het zwemmen”, “zee, water”,uit Germaans *sunda- ((nultrap vorm van *swim-, *swam- “zwemmen”)
- ww [C] Ontwikkeld uit Middelengels sownden, een hypercorrecte vorm (met toegevoegde -d-) van sounen, ontleend aan Anglo-Normandisch suner, sounder (met toegevoegde -d-), (uit Oudfrans soner, d.i. modern Frans sonner).
- ww [D] Ontleend aan Frans sonder.
- bn erfwoord Ontwikkeld uit Middelengels sound, sund, isund, ȝesund, uit Oudengels sund, ġesund “heel, gezond”, uit Germaans *gasundaz, *sundaz “gezond”, verwant aan Nederlands gezond, Duits gesund.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
sound | sounds |
[A] sound
[B] sound
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to sound |
he/she/it | sounds |
verleden tijd | sounded |
voltooid deelwoord |
sounded |
onvoltooid deelwoord |
sounding |
gebiedende wijs | sound |
[C] sound
[D] sound
- overgankelijk peilen
- overgankelijk (figuurlijk) uithoren, de gedachtegang, motivatie e.d. van iemand peilen, achterhalen
- onovergankelijk (dierkunde) verticaal duiken, naar de zeebodem afdalen (van walvissen, en andere zeedieren)
- overgankelijk (medisch) sonderen
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
sound | sounder | soundest |
sound