• sound·check
enkelvoud meervoud
naamwoord soundcheck soundchecks
verkleinwoord - -

de soundcheckm

  1. voor het begin van een optreden uitproberen of de geluidsinstallatie goed werkt (door de geluidsmensen en de optredenden)
    • Als kort na begin van het interview een keiharde soundcheck losbarst, blijkt de onwennigheid op zijn nieuwe werkplek.  [1]
vervoeging van
soundchecken

soundcheck

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van soundchecken
    • Ik soundcheck. 
  2. gebiedende wijs van soundchecken
    • Soundcheck! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van soundchecken
    • Soundcheck je? 
95 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]


  • sound·check
enkelvoud meervoud
soundcheck soundchecks

soundcheck

  1. soundcheck, voor het begin van een voorstelling uitproberen of de geluidsinstallatie goed werkt