klinken
- klin·ken
- In de betekenis van ‘vastslaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
- In de betekenis van ‘luiden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klinken |
klonk |
geklonken |
klasse 3 | volledig |
klinken
- absoluut een bepaald geluid (klank) voortbrengen
- Die kerkklok klinkt heel helder.
- ▸ ‘I’m Savage. What’s your name?’ klonk het vanachter de spiegelglazen.[2]
- inergatief een glas tegen dat van een ander stoten bij een heildronk, proosten
- graag willen we samen met u klinken
- ▸ Ik accepteerde de naam direct en we klonken met onze glazen cola om het te vieren.[2]
- overgankelijk met klinknagels vastmaken, vastklinken
- overgankelijk vastspijkeren
- een klinkende indruk maken
- iemand in de boeien klinken
1. een bepaalde klank voortbrengen
de klinken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord klink
- Het woord klinken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klinken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "klinken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be