clavar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
clavar |
clavaba |
clavado |
volledig |
clavar
- cla·var
- overgankelijk vastspijkeren, vastnagelen
- (~ en) spijker inslaan
- (~ en) vestigen op (blik)
- (figuurlijk) afzetten, bedriegen
- [1] enclavar
- [3] concentrar
- [4] estafar