bedriegen
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
bedriegen | bedriegend |
bedrog | bedrogen |
bedrieger | bedrieglijk |
- be·drie·gen
- erfwoord via Middelnederlands bedriegen / bedrieghen van Oudnederlands bidriegan, op te vatten als afgeleid van een niet langer bestaand werkwoord *driegen met het voorvoegsel be-; in de betekenis van ‘misleiden’ aangetroffen vanaf 901 [1] [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bedriegen /bə.'dri.ɣə(n)/ |
bedroog /bə.'drox/ |
bedrogen /bə.'dro.ɣə(n)/ |
klasse 2 | volledig |
bedriegen
- overgankelijk iemand met kwade opzet in de waan brengen, misleiden
- De handelaar bedroog zijn klanten.
- overgankelijk ontrouw zijn aan
- De ontrouwe man bedroog zijn echtgenote.
- ▸ Hij heeft me bedrogen, Chantal! Die smeerlap heeft me bedrogen met zijn secretaresse.[4]
- [1] bedrogen uitkomenniet krijgen wat verwacht werd
- • Als je dacht hier rijk te zullen worden kom je bedrogen uit.
1. iemand met kwade opzet in de waan brengen
|
- Het woord bedriegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bedriegen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ bedriegen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "bedriegen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
bedriegen
bedriegen