Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·drieg·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bedrieglijk bedrieglijker bedrieglijkst
verbogen bedrieglijke bedrieglijkere bedrieglijkste
partitief bedrieglijks bedrieglijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

bedrieglijk

  1. misleidend, leugenachtig, zich mooier voordoen dan de werkelijkheid
    • Een bedrieglijk glimlachje speelde om haar mond. 
  2. waarin men zich licht kan vergissen
    • Het is van een bedrieglijke eenvoud, want erachter gaat een hele wereld schuil. 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be