• be·dro·gen
vervoeging van
bedriegen

bedrogen

  1. meervoud verleden tijd van bedriegen
    • Wij bedrogen. 
    • Jullie bedrogen. 
    • Zij bedrogen. 
  2. voltooid deelwoord van bedriegen
     Hij heeft me bedrogen, Chantal! Die smeerlap heeft me bedrogen met zijn secretaresse.[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]