• ver·schal·ken
  • In de betekenis van ‘(door list) vangen’ voor het eerst aangetroffen in 1320 [1]
  • Afgeleid van schalk [1] met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en [2]

verschalken [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verschalken
verschalkte
verschalkt
zwak -t volledig
  1. overgankelijk (op een listige manier) iets of iemand vangen
    • De poes verschalkt iedere dag een muisje. 
    • Als Barney op zijn beurt verzuimt in de beslissende negende set een 2-1 voorsprong in legs te nemen, blijkt dat één foutje teveel. Van Gerwen pakt het cadeautje met beide handen aan. Hij staat in de halve finale. Maar vraag niet hoe… Had hij zich bijna weer laten verschalken door de oude meester.[4] 
    • De geschiedenis van de Noordzee als bron van voedsel begint twaalfduizend jaar geleden. Toen al gebruikten jager-verzamelaars langs de Noordzeekusten harpoenen en netten om vis te verschalken.[5] 
  2. overgankelijk een poets [1] bakken, foppen, voor de gek houden
    • Hij bakt oliebollen met André van Duin, spreekt indringend met Sara Kroos over haar depressie en poogt illusionist Victor Mids te verschalken op zijn eigen terrein; de drie ontmoetingen tijdens Frank Evenblij maakt vrienden zijn de programmamaker (39) zo goed bevallen dat hij zijn zinnen heeft gezet op een vervolg van deze eenmalige uitzending. "Een serie van vijf afleveringen als deze in het nieuwe jaar; ik hoop dat de NPO daarvoor groen licht geeft."[6] 
  3. overgankelijk, (voeding), (drinken) iets met smaak opeten of -drinken
    • Hoe zo'n maaltijd in meer culinair ingestelde landen zou zijn ontvangen is natuurlijk de vraag, maar in Rotterdam was het duidelijk dat de wijn het meest werd gewaardeerd. Er waren zelfs mensen die op leeggebleven tafels de flessen wijn gingen verschalken.[7] 
94 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[8]