• juk·se
  • Afleiding van het Noorse zelfstandige naamwoord juks.
Naar frequentie 12488
vervoeging
onbepaalde wijs jukse
tegenwoordige tijd jukser
verleden tijd jukset
juksa
voltooid
deelwoord
jukset
juksa
onvoltooid
deelwoord
juksende
lijdende vorm jukses
gebiedende wijs juks
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

jukse

  1. onovergankelijk bedriegen, frauderen, spieken
    «Drammen sykehus har fått mer penger etter å ha jukset med over 1500 pasientdiagnoser.»
    Het ziekenhuis in Drammen heeft meer geld gekregen nadat het heeft gesjoemeld met meer dan 1.500 patiëntendiagnoses.



  • juk·se
  • Afleiding van het Nynorske zelfstandige naamwoord juks.
vervoeging
onbepaalde wijs jukse
juksa
tegenwoordige tijd juksar
verleden tijd juksa
voltooid
deelwoord
juksa
onvoltooid
deelwoord
juksande
lijdende vorm juksast
gebiedende wijs juks
jukse
juksa
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

jukse

  1. onovergankelijk bedriegen, frauderen, spieken