foppen
- fop·pen
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘voor de gek houden’ voor het eerst aangetroffen in 1639 [1]
- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
foppen |
fopte |
gefopt |
zwak -t | volledig |
foppen [3]
- overgankelijk beetnemen
- het kind fopte zijn opa door het lege ei om te keren en die hem in een eierdopje geplaatst aan te bieden
- op onschuldige wijze bedriegen, verschalken
- Het woord foppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "foppen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "foppen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ foppen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be