naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
bedreigen bedreigend
bedreiging
  • be·drei·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bedreigen
bedreigde
bedreigd
zwak -d volledig

bedreigen

  1. overgankelijk iemand bang maken
    • Hij bedreigde hem met een mes. 
  2. een gevaar zijn
     Het dier kan een parasiet met zich meedragen die rattenlongworm wordt genoemd en hersenvliesontsteking kan veroorzaken bij mensen en vee. Het dier bedreigt met zijn eetlust ook landbouwgewassen, schrijft de Amerikaanse krant USA Today.[1]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron “Delen Florida in quarantaine door megaslak met rattenlongworm” (02 jul 2022), NU.nl
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be