bedreigen
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
bedreigen | bedreigend |
bedreiging |
Uitspraak
Woordafbreking
- be·drei·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bedreigen |
bedreigde |
bedreigd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bedreigen
- overgankelijk iemand bang maken
- Hij bedreigde hem met een mes.
- een gevaar zijn
- De lekkende kerncentrale dreigde een milieuramp te veroorzaken.
- ▸ Het dier kan een parasiet met zich meedragen die rattenlongworm wordt genoemd en hersenvliesontsteking kan veroorzaken bij mensen en vee. Het dier bedreigt met zijn eetlust ook landbouwgewassen, schrijft de Amerikaanse krant USA Today.[1]
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Vertalingen
1. iemand met een mogelijk gevaar confronteren
Gangbaarheid
- Het woord bedreigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bedreigen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Delen Florida in quarantaine door megaslak met rattenlongworm” (02 jul 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be