dreigen
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
dreigen | dreigend |
dreiging |
- drei·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dreigen |
dreigde |
gedreigd |
zwak -d | volledig |
dreigen
- inergatief een bestraffende handeling in het vooruitzicht stellen
- De werknemers dreigden met een staking.
- bang maken
- er zou iets ergs kunnen gebeuren
- Er dreigt een fors onweer.
1. een bestraffende handeling in het vooruitzicht stellen
- Het woord dreigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dreigen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "dreigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dreigen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be