zwendelen
- zwen·de·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwendelen |
zwendelde |
gezwendeld |
zwak -d | volledig |
zwendelen
- inergatief oneerlijk zijn, bedriegen, oplichten, frauderen
- Mensen die zwendelen zijn oplichters.
- zwendel, gezwendel, zwendelaar, zwendelaarster, zwendelarij, zwendelfirma, zwendelpraktijken, zwendelzaak
- Het woord zwendelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwendelen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "zwendelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zwendelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be