oplichten
- op·lich·ten
- samenstelling van op bw en lichten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
oplichten |
lichtte op |
opgelicht |
zwak -t | volledig |
oplichten
- overgankelijk van de bodem opheffen
- Hij lichtte het vloerkleed op.
- overgankelijk met bedrog iemand geld afhandig maken
- Hij lichtte hem op en beroofde hem van al zijn spaargelden.
- ergatief helder worden, meer licht gaan geven
- ▸ De hele dag was het vriendelijk en rustig weer geweest, maar nu kwam er vanaf de andere kant van de berg een zwaar onweer op me af dat om de paar seconden fel oplichtte.[1]
- (figuurlijk) gaan glinsteren van plezier
- Bij het horen van het goede nieuws lichtten zijn ogen op.
2. met bedrog iemand geld afhandig maken
3. helder worden, meer licht gaan geven
- Het woord oplichten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oplichten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be