• op·lich·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oplichten
lichtte op
opgelicht
zwak -t volledig

oplichten

  1. overgankelijk van de bodem opheffen
    • Hij lichtte het vloerkleed op. 
  2. overgankelijk met bedrog iemand geld afhandig maken
    • Hij lichtte hem op en beroofde hem van al zijn spaargelden. 
  3. ergatief helder worden, meer licht gaan geven
     De hele dag was het vriendelijk en rustig weer geweest, maar nu kwam er vanaf de andere kant van de berg een zwaar onweer op me af dat om de paar seconden fel oplichtte.[1]
  4. (figuurlijk) gaan glinsteren van plezier
    • Bij het horen van het goede nieuws lichtten zijn ogen op. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be