lichten
- lich·ten
- In de betekenis van ‘optillen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lichten |
lichtte |
gelicht |
zwak -t | volledig |
lichten
- onpersoonlijk beginnen licht te worden
- Het lichtte al aan de horizon toen hij eindelijk in slaap viel.
- onpersoonlijk bliksemen
- Hij zag het lichten in de verte en maakte zich ongerust over het naderende onweer.
- overgankelijk uit liggende positie opnemen, ophijsen, opheffen
- De tegels werden gelicht en het werk kon beginnen.
- leegmaken, lossen
- (scheepvaart) bergen van een gezonken schip
- De hand met iets lichten
minder streng zijn dan normaal
- De hielen lichten
er vandoor gaan
- Het anker lichten
ergens vertrekken, weggaan en verder reizen
- Iemand de beurs lichten
van iemand geld stelen/afhandig maken
- Iemand de voet lichten
iemand op gemene manier de baan afnemen
- Iemand uit het zadel lichten
iemand zijn positie doen verliezen, iemand ontslaan
- Iemands doopceel lichten
zeer uitgebreid vertellen/uitzoeken wie iemand is en wat die in het verleden allemaal gedaan heeft
de lichten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord licht
- ▸ Toen ook de kinderen mijn rare plan accepteerden stonden alle lichten ineens op groen.[2]
- Het woord lichten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lichten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "lichten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be