doopceel
- doop·ceel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doopceel | doopcelen |
verkleinwoord | doopceeltje | doopceeltjes |
het doopceel o
- uittreksel uit het doopregister
- (figuurlijk) iemands geschiedenis
- In maart van dit jaar leek Donald Trump al af te steven op een overwinning van de voorverkiezing van de Republikeinse Partij. Maar wie is hij eigenlijk, vroegen veel mensen zich af. Buitenlandredacteur Maartje Somers schreef destijds "een kleine doopceel van de man die in de Amerikaanse verkiezingen de ene overwinning na de andere boekt.[3]
- [1] geboorteacte, doopbewijs
- [2] achtergrond, geschiedenis, verleden
- iemands doopceel lichten
het verleden van iemand onderzoeken
- - Voor het eerst in de zevenjarige geschiedenis van de Hoge Raad zullen alle elf rechters bij deze gevoelige en politiek beladen zaak betrokken zijn. Van de rechters Jonathan Mance en Brian Kerr is bekend dat ze de Europese eenwording een warm hart toedragen. Na de verrassende eerdere uitspraak van de raad dat de Brexit aan het parlement moet worden voorgelegd, lichtte de Britse pers de doopceel van de drie rechters, wat grote ophef veroorzaakte. De rechtse Daily Mail noemde hen zelfs 'de vijanden van het volk'. [4]
- Het woord doopceel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doopceel" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ doopceel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 6 maart Arjan Meesterburrie
- ↑ Volkskrant Patrick Van Ijzendoorn 19 november 2016,
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be