doop
- doop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doop | dopen |
verkleinwoord | doopje | doopjes |
de doop m
- (religie) (christendom) plechtige besprenkeling of onderdompeling waarmee iemand tot een kerk gaat behoren en zonden afgewassen worden
- Er werden drie dopen uitgevoerd.
- (figuurlijk) eerste keer dat iemand een taak uitvoert of eerste gebruik van een object
- De Leandro Trossard moest, zoals dat gaat met nieuwe Rode Duivels, een liedje zingen voor zijn nieuwe ploegmaats bij wijze van doop. [3]
- [1] sacrament
- [1] geloofsdoop, kinderdoop, nooddoop
- [2] luchtdoop, schachtendoop, studentendoop, vuurdoop
|
1. plechtige besprenkeling of onderdompeling waarmee iemand tot een kerk gaat behoren
vervoeging van |
---|
dopen |
doop
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dopen
- Ik doop.
- gebiedende wijs van dopen
- Doop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dopen
- Doop je?
- Het woord doop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doop" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ doop op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Lambrecht, Y.Leandro Trossard koos nummer met veelbelovende titel voor zijn doop als Rode Duivel (9 september 2018) op website: voetbalkrant.com; geraadpleegd 2019-08-26
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
doop