[2] Caravan van de anti-doping control
  • do·ping
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘gebruiken van stimulerende middelen in sport’ voor het eerst aangetroffen in 1930 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord doping -
verkleinwoord - -

de dopingv / m

  1. (medisch) stimulerende (genees)middelen
  2. (sport) het gebruiken van stimulerende middelen die de sportprestaties oneerlijk beïnvloeden en daarom verboden is
    • Een aantal renners zijn betrapt op het gebruik van doping. 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


doping m

  1. (sport) doping


  • IPA: /dɔpɪŋk/
  • do·ping

doping m onbezield

  1. (sport) doping