dopen
- do·pen
- In de betekenis van ‘dompelen, door doop in geloofsgemeenschap opnemen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dopen |
doopte |
gedoopt |
zwak -t | volledig |
dopen
- overgankelijk bevochtigen door indompeling in een vloeistof
- overgankelijk (religie) iemand ritueel met water besprenkelen of erin onderdompelen en zodoende tot een geloof toelaten
- overgankelijk een naam geven, met name bij het dopen
- Het schip werd gedoopt met de naam "de Volharding"
- overgankelijk voor het eerst ondergaan
|
1. iets in een vloeistof steken
2. iemand ritueel met water besprenkelen of erin onderdompelen en zodoende tot een geloof toelaten
3. een naam geven
de dopen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord doop
- Het woord dopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dopen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dopen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dopen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be