• in·do·pen

indopen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
indopen
doopte in
ingedoopt
zwak -t volledig
  1. voorzichtig in een vloeistof stoppen
    • Na bakken: indopen of besprenkelen met getempereerde witte, pure of melkchocolade [2] 
    • Indopen deed je in de inktpot. Die pot was ingebouwd in de schoolbank. Hij werd bijgevuld met een grote fles schoolinkt, meestal van het merk Talens. In ouderwetse, vaste schoolbanken kon de inktpot er niet uit, waardoor na verloop van jaren de inkt steeds modderiger werd. Na de oorlog verschenen er losse schooltafeltjes met een uitneembaar inktpotje, afgedekt door een rood schuifje. [3] 
81 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[4]