• vuur·doop
enkelvoud meervoud
naamwoord vuurdoop vuurdopen
verkleinwoord

de vuurdoopm

  1. (militair) (sinds de 19de eeuw) het eerste gevecht dat een soldaat meemaakt
     Schoon wij over de aanwijzing van den zin van MATTH. III: 11 en LUK. II: 18 , nopens den vuurdoop des H. Geestes minder voldaan zijn:[3]
     de overigen zou hij in zijn huis niet eens te woord staan, dan nadat zij, door het erlangen van eenen nieuwen vuurdoop in het oorlogsveld getoond hadden, weder mannen van eer te willen zijn.[4]
  2. (figuurlijk) de eerste keer dat men een bepaalde moeilijke handeling verricht, die dan direct ook een toets of beproeving is
    • Na een nacht in de haven van Guadeloupe vertrekken we naar ons eerste eiland, Dominica, een prachtige zeiltocht van een uur of zes. En direct een hevige vuurdoop. Er staat een flinke wind en op volle zee zitten we op vier meter hoge golven. Wow! Zeilen op de oceaan is wel even iets anders dan ik gewend ben. [5] 
    • Haar vuurdoop kwam na een maand, toen de religieuze en zwaarbewapende sekte van David Koresh zich in hun complex in Waco, Texas, verschanste. Na 51 dagen onderhandelen gaf ze het bevel voor een bestorming; 75 mensen kwamen om, onder wie 20 kinderen. Ze nam de volledige verantwoordelijkheid op zich en noemde het „de ergste dag uit mijn leven”. Die openheid was zelden vertoond.[6]  
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[7]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. vuurdoop op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron Uittreksels en beoordelingen, no 2. (1819) in: Letterkundig magazijn van wetenschap, kunst en smaak
  4.   Weblink bron SPANJE (08-09-1837) in: Nederlandsche staatscourant, 's-Gravenhage, p. 4.
  5. Zwagerman, Marianne
    Leven als Jarmund ISBN 978-90-214-5595-2, pagina 20.
  6. NRC Hans Steketee 11 november 2016
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be