• dope
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘stimulerend middel’ voor het eerst aangetroffen in 1968 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dope dopes
verkleinwoord - -

de dopem [3]

  1. (informeel) stimulerende, verdovende of hallucinerende middelen, drugs
  2. bijmengsel met geringe concentratie, bijvoorbeeld in halfgeleiders (silicium) of benzine
  • do·pe
vervoeging van
dopen

dope

  1. aanvoegende wijs van dopen
88 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]


dope v

  1. (spreektaal) speed, drugs
    «On avait planqué la dope dans le coffre.»
    We hadden de dope in de koffer verstopt. [1]