drug
- drug
- van Engels drug zn , in de betekenis van ‘verdovend middel’ aangetroffen vanaf 1968; dit zou via het Frans weer teruggaan op het Nederlandse droog [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | drug | drugs |
verkleinwoord | drugje | drugjes |
de drug m
- stimulerend, verdovend of hallucinerend middel
- Heb je wel eens een drug genomen?
- ▸ Ik liep er wat dichter naartoe om te zien wat er aan de hand was en zag twee Park Rangers, federale politieagenten met verstrekkende bevoegdheden. Ze waren met hun zoeklampen een aantal tenten aan het inspecteren op zoek naar drugs.[3]
1.
- Het woord drug staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "drug" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ drug op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "drug" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- via Middelengels drogge zn van Middelfrans drogue zn "geneesmiddel" dat vermoedelijk teruggaat op Nederlands droog bn , vergelijk "drogist"
enkelvoud | meervoud |
---|---|
drug | drugs |
drug