• droog
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen droogdrogerdroogst
verbogen drogedrogeredroogste
partitief droogsdrogers-

droog

  1. geen of zeer weinig vocht bevattend
    • Die broek is weer droog. 
     Het drong langzaam tot me door wat het woord ‘wildernis’ eigenlijk betekende: niet romantisch en mooi, maar zwaar, droog, verlaten en pijnlijk.[3]
  2. (meteorologie) zonder regen
    • Het blijft droog vandaag. 
  3. (figuurlijk) zonder emotie te laten blijken
    • Hij gaf slechts een droge reactie. 
  4. (figuurlijk) op een quasi-ernstige manier humoristisch
    • Ze is komisch, droog, vilein, naïef en tegelijk berekenend.[4] 
  5. (figuurlijk) zonder levendigheid
    • Zijn geschiedenisboek was dik, maar nogal droog omdat het vooral uit een eindeloze opsomming van vorsten en hun verwanten bestond. 
  6. (drinken) (van wijn): niet zoet van smaak
    • Mag ik van u een droge witte wijn? 
vervoeging van
drogen

droog

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drogen
    • Ik droog. 
  2. gebiedende wijs van drogen
    • Droog! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drogen
    • Droog je? 
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]