• droog·bloem
enkelvoud meervoud
naamwoord droogbloem droogbloemen
verkleinwoord

de droogbloemv

  1. gedroogde bloem die dient als versiering
    • De brand in het pand aan de Vinkenstraat woedde in een opslag van droogbloemen. In de loods is ook een bloemenververij gevestigd. Bij de brand vielen geen slachtoffers.[2] 
    • De basis voor zijn bestaan als speeltuinondernemer legde hij in 1954 toen hij, nog in uniform, een nieuwe Aalsmeerse attractie bedacht: een op een plateau rondrijdend corso van met droogbloemen versierde mini-praalwagens, permanent opgesteld in een kas met exotische planten. Een en ander was “om centjes te werven” voor het lokale Rode Kruis, wat zoveel geld opleverde (“jaar in jaar uit trokken we duizenden bezoekers à twee kwartjes”) dat hij zijn politiepet aan de kapstok hing en voor zichzelf begon. [3] 
  2. (bloemplanten) benaming voor planten uit het geslacht Gnaphalium   behorend tot de composietenfamilie
96 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Peter Zantingh 28 mei 2012
  3. NRC Wim Wennekes 29 augustus 1996
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be