Nederlands

een kap die over het hoofd wordt gezet om het sneller te drogen met warme lucht
Uitspraak
Woordafbreking
  • droog·kap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord droogkap droogkappen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de droogkapv / m

  1. een kap die over het hoofd wordt gezet om het sneller te drogen met warme lucht
    • „Ik heb hier alles wat een kapperszaak in de winkelstraat ook heeft”, zegt ze terwijl ze door haar salon kijkt. Alleen een dure droogkap ontbreekt. „Permanenten en watergolven doe ik niet. Dat heb ik op school zo vaak gedaan, dat ik het beu was. Die rolletjes indraaien en zo, niet mijn ding.”[2] 
    • Vier euro kostte het apparaat, op een rommelmarkt in Duitsland. Een opblaasbare haardroogkap uit de jaren zeventig. Het oudere echtpaar dat 'm verkocht, bezwoer haar dat hij nog werkte. Maar Susanne Helmer was vooral geïnteresseerd in de verpakking. Eenmaal thuis bleef ze kijken naar de jonge vrouw die op de doos stond afgebeeld.[3]  
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Marlie van Zoggel 30 maart 2016
  3. Volkskrant Pauline Kleijer 20 september
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be