• (IPA in voorbereiding)
  • droog·bloei·er
enkelvoud meervoud
naamwoord droogbloeier droogbloeiers
verkleinwoord droogbloeiertje droogbloeiertjes

de droogbloeierm [1]

  1. (bloemplanten) Colchicum ×byzantinum   een plant uit de herfsttijloosfamilie (Colchicaceae  ). Deze plant werd in 1601 door Carolus Clusius   benoemd, die bollen ervan kweekte die in 1588 uit Konstantinopel kwamen. De grote knol, die vaak als 'droogbloeier' wordt verkocht, kan een twintigtal bloemen geven. De bloemen zijn groter dan die van de herfsttijloos (Colchicum autumnale  )