• droog·pruim
enkelvoud meervoud
naamwoord droogpruim droogpruimen
verkleinwoord

de droogpruimv / m

  1. (pejoratief) een saai persoon
    • ‘Jonckheere? Veel te saai! Een droogpruim!...’, meende stationsbeambte J.K. Verhoeve uit Amersfoort. [1] 
74 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]
  1. (1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad TeleVizier N. Scheepmaker
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be