Nederlands

 
Drijvend droogdok te Lauwersoog
Uitspraak
Woordafbreking
  • droog·dok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord droogdok droogdokken
verkleinwoord droogdokje droogdokjes

Zelfstandig naamwoord

het droogdoko

  1. (scheepvaart), (waterbeheer) een afsluitbaar gedeelte van een scheepswerf of een drijvende (ponton-)constructie waarmee, door het in- of uitlaten van water, schepen voor inspectie, onderhoud en reparatie kunnen worden drooggezet
    • Het schip ligt nu in droogdok voor reparatie. 
     Het schip is onderweg naar Cyprus. Daar wordt het op een droogdok verder opgeknapt.[1]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Oude ijsbreker verlaat na 1,5 jaar Rotterdamse scheepswerf” (24-11-2023), NOS