• nat
  • In de betekenis van ‘vloeibaar, vochtig’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen natnatternatst
verbogen nattenatterenatste
partitief natsnatters-
vervoeging van
natten

nat

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van natten
  2. gebiedende wijs van natten
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]
vervoeging van
nāre

nat

  1. actief indicatief praesens, derde persoon enkelvoud van nāre