nat
- nat
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nat | natter | natst |
verbogen | natte | nattere | natste |
partitief | nats | natters | - |
nat
- gedrenkt in een vloeistof, meestal water
- Hij nam het aanrecht af met een natte doek.
- ▸ De natte zweetsokken hing ik met veiligheidsspelden achter op mijn rugzak.[3]
- (intensivering) doornat, doorwaternat, doorweekt, drijfnat, druipnat, kleddernat, kletsnat, kliedernat, nat-in-nat, sliknat, zeiknat
1. gedrenkt in een vloeistof, meestal water
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nat | - |
verkleinwoord | natje | natjes |
het nat o
vervoeging van |
---|
natten |
nat
- Het woord nat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nat" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "nat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
nāre |
nat
- actief indicatief praesens, derde persoon enkelvoud van nāre