ruig nattig biotoop
  • nat·tig
  • afleiding van nat met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen nattig nattiger nattigst
verbogen nattige nattigere nattigste
partitief nattigs nattigers -

nattig [1]

  1. niet helemaal droog
    • Snijd de roosjes van de bloemkool. Doe ze per twee a drie in een mixer en mix ze kort tot het de structuur heeft van couscous (circa 10 seconden per keer). Het mag niet nattig worden. Doe de couscous in een kom. [2] 
    • Femke was een van de kinderen die zaterdagmorgen haar arm in het gips liet zetten. Niet dat ze gevallen was of omdat ze zich eens een dagje wilde laten verwennen. Maar gewoon, omdat het kon. Hoe het voelt? "Wel een beetje raar, warm en een beetje nattig." [3] 


91 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[4]