Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·te·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van water met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen waterig wateriger waterigst
verbogen waterige waterigere waterigste
partitief waterigs waterigers -

Bijvoeglijk naamwoord

waterig

  1. (scheikunde) met water als oplosmiddel
    • In waterige oplossing heeft het Cu2+-ion een blauwe kleur. 
  2. uitziend alsof men tranen in de ogen heeft
    • Zijn waterige ogen verrieden dat hij een koutje opgelopen had. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be