nattigheid
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: nattigheid (hulp, bestand)
Woordafbreking
- nat·tig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nattigheid | nattigheden |
verkleinwoord | nattigheidje | nattigheidjes |
Zelfstandig naamwoord
de nattigheid v
- het vochtig zijn van iets m.n. grond, lucht, weer en jaar getijde
- „De winter was zacht en het voorjaar nat”, zegt Sylvia van Leeuwen. Van Leeuwen is secretaris van de Nederlandse Malacologische Vereniging. „Dat maakte 2016 een goed jaar voor naaktslakken, die van schaduw en nattigheid houden.” Maar ook van Leeuwen heeft geen cijfers. [3]
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
- nattigheid voelen
bespeuren dat er iets mis zal gaan
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord nattigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nattigheid" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ nattigheid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Lucas Brouwers 26 september 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be