• nat·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord natheid
verkleinwoord

de natheidv

  1. de hoeveelheid water dat ergens is; hoe nat het is
    • Van Herk Groep richt zich in de biotechnologie op drie thema’s, zo legt Van der Baan uit. „Allereerst de oplossing voor de wereldvoedselproblematiek. We beleggen in het Belgische Devgen, dat technologieën heeft ontwikkeld waardoor boeren de helft meer rijst kunnen produceren en minder gevoelig worden voor grote droogte en extreme natheid. Ten tweede een verlaging van de kosten van de gezondheidszorg. Hierin past de belegging in Octoplus, dat met zijn technologie een effectievere medicijnafgifte mogelijk maakt. Voorts begeven we ons met Agendia op het terrein van levensbedreigende ziektes.” [2] 
    • Steeds meer mensen die de koninklijke familie op Koningsdag willen zien, verzamelen zich langs de route in Zwolle. Vrolijke uitgedoste mensen trotseren de kou en natheid in de hoop later in de ochtend een glimp op te vangen van de koning en zijn gezin. [3] 
    • De teeltomstandigheden waren niet optimaal door zowel droogte als natheid. In Flevoland was de opbrengst per hectare dit jaar het hoogst (50,5 ton), in Noord-Brabant en Limburg het laagst (42,9 ton). [4] 
92 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]